
Jurisprudentie
BB0402
Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200608323/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200608323/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 februari 2006 heeft de gemeenteraad van Breukelen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 januari 2006, het bestemmingsplan "Kockengen Dorp 1977, tweede herziening" vastgesteld.
Uitspraak
200608323/1.
Datum uitspraak: 25 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2006 heeft de gemeenteraad van Breukelen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 januari 2006, het bestemmingsplan "Kockengen Dorp 1977, tweede herziening" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 oktober 2006, no. 2006reg002954i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 16 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Breukelen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten, verweerder en de gemeenteraad van Breukelen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2007, waar appellanten, in persoon, en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. P.A. Regter, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Breukelen, vertegenwoordigd door mr. J.H. van Keeken en H.Ph. Polman, ambtenaren van de gemeente, en door T. Dronkert, daar gehoord.
2. Overwegingen
Toetsingskader
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellanten
2.2. Appellanten, die wonen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3], stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Woondoeleinden (W)", "Water (WA)" en "Groenvoorzieningen (G)". Hun bezwaren houden samengevat in dat uit de stukken, waaronder de exploitatieovereenkomst zuidrand Kockengen (hierna: exploitatieovereenkomst), waarin enkele passages onleesbaar zijn gemaakt, niet valt af te leiden tegen welke kosten zij in de toekomst een aansluiting kunnen verkrijgen op de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. Appellanten vrezen dat deze kosten in de toekomst hoger zullen zijn indien de gemeente de gronden waarop de ontsluitingsweg is voorzien, verkoopt aan particulieren. Er zijn tevens redenen van ruimtelijke aard om ook hun percelen, waarvoor het plan niet in bebouwing voorziet, een (mogelijkheid tot) aansluiting op de nieuwe weg te geven, aangezien ontsluiting in de huidige situatie slechts beperkt mogelijk is via de percelen aan de Kerkweg. Ten slotte stellen appellanten dat niet inhoudelijk is ingegaan op hun bezwaar dat de maximale goot- en nokhoogte van de voorziene woningen te hoog is.
Het standpunt van verweerder
2.3. Verweerder heeft geen reden gezien de desbetreffende onderdelen van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening en het recht te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
De exploitatieovereenkomst bevat doorhalingen die betrekking hebben op vertrouwelijke informatie die niet of nauwelijks relevant is voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van het plan. Onder bepaalde omstandigheden is het aanvaardbaar om vertrouwelijke gegevens, die van belang zijn in het kader van de vraag of het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is, niet met het bestemmingsplan ter inzage te leggen. Appellanten is geen relevante informatie onthouden, noch zijn zij anderszins in hun belangen geschaad.
Appellanten hadden de mogelijkheid om ook hun percelen achter hun panden te laten aansluiten op de nieuwe ontsluitingsweg. Daarmee hadden zij dan eveneens moeten meedelen in de kosten. Door af te zien van deze mogelijkheid zijn appellanten niet in een nadeliger positie gekomen. Er zijn ook geen redenen van ruimtelijke aard om een tweede ontsluiting voor deze percelen noodzakelijk te achten.
Vaststelling van de feiten
2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1. Het plan voorziet in de bouw van maximaal negen woningen aan de zuidrand van Kockengen. Voorts voorziet het plan onder meer in de aanleg van een weg voor de ontsluiting van de percelen met deze nieuwe woningen vanaf het parkeerterrein Sportweg langs het sportveldencomplex.
2.4.2. In de toelichting op het plan is opgenomen dat de beoogde ontwikkeling, te weten de bouw van woningen en de aanleg van wegen, bruggen en groenvoorzieningen, een particulier initiatief is. In een tussen initiatiefnemers en gemeente te sluiten exploitatieovereenkomst zullen afspraken worden vastgelegd over uitvoering, grondoverdracht, onderhoud en beheer, alsmede over de kostentoedeling die daarbij behoort. Hiermee zal de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende zijn gewaarborgd.
2.4.3. Ingevolge artikel 4 van de exploitatieovereenkomst, voor zover hier van belang, zullen de eigenaren van de percelen achter de panden aan de [locatie 1], [locatie 4], [locatie 2] en [locatie 3] voor de uitvoering van de werkzaamheden door exploitanten op de hoogte worden gebracht van de totale kosten voor de aanleg van de weg, kabels en riolering en het evenredig gedeelte van genoemde kosten per perceel ten behoeve van het recht om op bovengenoemde weg, kabels en riolering te mogen aansluiten. Bovengenoemde kosten zullen worden gespecificeerd en desgewenst kunnen de genoemde eigenaren inzage krijgen in de onderliggende financiële stukken. Indien na 3 maanden na de dag van verzending van de brief geen gebruik is gemaakt van het recht om aan te sluiten op de genoemde voorzieningen, zullen de kosten met de wettelijke rente worden verhoogd.
2.4.4. In artikel 3, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften is voor het bouwen van woningen het volgende bepaald.
(..)
6. de goothoogte en de nokhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 9 m;
7. de dakhelling van een woning mag niet minder dan 25º bedragen;
8. de dakhelling van een woning mag niet meer dan 60º bedragen;
(..)
Het oordeel van de Afdeling
2.5. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting komen de bezwaren van appellanten erop neer dat onduidelijk is tegen welke kosten zij in de toekomst een aansluiting op de nieuwe weg kunnen verkrijgen en dat deze kosten door grondtransacties tussen de gemeente en particulieren zullen toenemen. Deze bezwaren hebben echter geen betrekking op het plan dat thans voorligt. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat de percelen van appellanten niet in het plan zijn opgenomen en voorts dat in het plan niet is voorzien in de mogelijkheid om hun percelen door middel van een brug over de watergang langs de nieuwe weg hierop aan te sluiten. Naar het oordeel van de Afdeling is het standpunt van verweerder dat voor een dergelijke aansluiting evenmin noodzaak bestaat, niet onredelijk, omdat de bereikbaarheid van de percelen van appellanten achter hun panden ongewijzigd blijft. Overigens blijkt uit artikel 4 van de exploitatieovereenkomst dat de exploitanten verplicht zijn appellanten op de hoogte te stellen van de kosten van aanleg van de weg, kabels en riolering voordat met de uitvoering van de werkzaamheden zal worden begonnen.
2.6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hij de desbetreffende plandelen vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar acht. Hierbij heeft hij betrokken dat het plan ingevolge artikel 3, tweede lid, onder a, van de voorschriften de mogelijkheid biedt woningen te bouwen die bestaan uit twee bouwlagen met een kap. Naar het oordeel van de Afdeling hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in redelijkheid geen goedkeuring heeft kunnen verlenen aan bedoelde planvoorschriften. Hierbij heeft de Afdeling rekening gehouden met de omstandigheid dat in de omgeving van het plangebied woningen aanwezig zijn die dezelfde bouwhoogte hebben en dat tussen de in het plan voorziene woningen en het aangrenzende open landschap een rij bomen aanwezig is.
2.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de desbetreffende onderdelen van het plan niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op bedoelde punten anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007
177-521.